Jan de Beus
U bevindt zich hier: Startpagina » Introductie » Introductie 2000-2006 » Gedreven door kleur

Gedreven door kleur

Gedreven door kleur
De schilderijen van Jan de Beus

Uitzinnig en getuigend van een niet in te tomen vitaliteit, zo moet de beschouwer de krachtige, expressieve werken zien van de Nederlandse kunstenaar Jan de Beus. De beschouwer wordt niet slechts ontroerd door de extreme nabijheid van de kleuren, die zo intens de ruimte in stralen en betoveren, maar wordt als het ware een kleurruimte, een beeldwereld, ingezogen die onmiskenbaar wordt gekenmerkt door het eigen leven dat elk van de toegepaste kleuren leidt, alsmede door de suggestieve, expressieve wijze van schilderen van de kunstenaar.

Er kan letterlijk over ‘verfmassa’ worden gesproken, want de verf wordt dik opgebracht. En het krachtige eigene van de werken biedt geen ruimte aan statische beelden. Of Jan de Beus nu figuratief of abstract schildert, steeds versmelten de kleuren organisch tot een spannend en gepassioneerd beeldvlak. En hoewel De Beus zich beperkt tot slechts een gering aantal thema’s -mens, interieur en landschap- blijkt uit het enorme beeldpotentiaal, dat het primaire thema ‘mens en natuur’ de kunstenaar steeds weer nieuwe wegen in zijn spel met kleuren laat inslaan. Het voortdurende zoeken naar kleur leidt in het werk van kunstenaar Jan de Beus tot overpeinzingen en verandering van artistieke zienswijze, waardoor steeds nieuwe ontwikkelingsfasen in zijn werk worden ingeluid en nieuwe inzichten schildertechnisch-innovatieve kwaliteiten aan het licht brengen.

Ziet u het werk van de schilder voor het eerst, dan zult u al snel gefascineerd raken door de uiterst genuanceerde kleurschakering en een uiterst expressieve wijze van aanbrengen van de verf. De verfstreken, duidelijk het resultaat van een energiek hanteren van kwast en penseel, getuigen van de in de kunstenaar vrijkomende energie. De kunst van Jan de Beus moet dan ook op de eerste plaats worden beschouwd als een passioneel-picturale beleving. De kunstzinnige ontwikkeling van de schilder houdt nauw verband met het doorvorsen van de mogelijkheden, uitwerkingen en drijvende kracht van de kleuren middels de mogelijkheden die de schilderkunst biedt.

Wanneer de kunstenaar in deze context wordt gevraagd naar zijn voorbeelden uit de oude meesters, noemt Jan de Beus Titiaan en Rembrandt als de grote baanbrekers van een vrije manier van schilderen waarbij reeds de verf in dikke lagen werd opgebracht. In hun traditie ziet hij zich dan ook. Een groot voorbeeld vormt verder zijn landgenoot Van Gogh, die eveneens de dynamiek van de kleuren, nog voor de vorm zelfs, op de voorgrond heeft geplaatst. Maar ook de passie voor het karakteristieke en de kleurstelling, alsmede de atmosferische dichtheid in de schilderkunst van de Duitse impressionist Lovis Corinth zijn zeer bepalend in zijn eigen benadering.
En dat geldt ook voor de centrale figuur van het abstracte expressionisme zoals spreekt uit de Amerikaanse schilderkunst van Willem de Kooning. Een zeer bijzonder kunstzinnig raakvlak ziet hij tussen zichzelf en de Franse schilder Eugène Leroy, die reeds in de eerste helft van de 20e eeuw een voor die tijd ongekende bijdrage leverde aan het pasteuze schilderen, alsmede tot de discussie rondom de figuratieve en abstracte schilderkunst (1).

In de jaren 80 maakte Jan de Beus in Berlijn kennis met de zogenaamde ‘heftige schilderkunst’ in de Berlijnse schilderswereld rondom Karl Horst Hödicke, Bernd Zimmer, Helmut Middendorf, Salomé en Rainer Fetting. Deze kennismaking met dit Berlijnse, ongeremde milieu en de daarmee samenhangende euforische stemming die zijn weerklank vond in de werken, heeft zonder enige twijfel het zich spontaan in vorm uitende, emotionele element in de schilderkunst van Jan de Beus gestimuleerd. Echter met alle respect en bewondering voor deze ‘nieuwe wilden’ neemt de Nederlands kunstenaar in de jaren 90 in toenemende mate afstand van de Berlijnse stroming. Hij ziet zich niet als ‘schildersrebel’ die wil breken met al oude conventies en wil ook geen andere manier van werken ontwikkelen. Hij zoekt naar een geheel eigen plaats in de schilderkunst, daarbij zich baserend op de tijdgeest.

De basis van deze schilderkunst is het materiële aspect van de kleuren. De techniek om verf dik en in lagen aan te brengen en zo steeds dichter bij een atmosferisch uiterst dichte beeldruimte te komen waarin de beschouwer de indruk krijgt dat de natuurlijke begrenzing die de beeldrand met zich meebrengt, niet langer bestaat, karakteriseert al snel zijn werk. Daarbij komt dat hij zich inmiddels volledig heeft afgewend van de complexiteit aan thema’s van de ‘nieuwe wilden’ en zich nog slechts beperkt op het klassiek-elementaire onderwerp mens en natuur.

Zijn experimenten op schildersgebied zijn vanaf dan volledig gericht op kleur. Geheel in lijn met meesters als Vincent van Gogh vindt ook Jan de Beus, dat kleur reeds uit zichzelf iets uitdrukt. Aanvankelijk bewoog hij zich in het grensgebied tussen figuratief en zuiver abstract. Hij experimenteert veel en zoekt contact met andere kunstenaars. Hij sluit vriendschappen en legt nieuwe contacten met kunstenaars die zich ook rekenen tot de dikschilders, mensen als Michael Toenges in Keulen, Matthias Lutzeyer in Stuttgart, Bernd Schwarting in Berlijn en Michael Ramsauer in Oldenburg.

Jan de Beus bevrijdt zich niet alleen van kleur als gegeven, maar ook van de veelheid aan kleur. “En toch blijft ik open voor vele richtingen“, aldus de kunstenaar in een interview met de toenmalige feuilletonschrijver / redacteur van de Neue Osnabrücker Zeitung, Wendelin Zimmer, naar aanleiding van een expositie rondom zijn werk. In dit interview vermeldde hij tevens dat hij zijn inspiratie niet alleen binnen de eigen kunstvorm zoekt, maar ook in de muziek (Wagner, Brahms) en literatuur (Novalis, Joyce, Proust, Döblin). “Ik zoek naar impulsen“, zo vervolgt De Beus, “die mij zodanig prikkelen dat ik kippenvel krijg. Dit probeer ik over te brengen naar mijn werken“ (2).

Bij de figuratieve werken van de kunstenaar staan de naaktstudies centraal, met de vrouw als model voor Jan de Beus. Vrouwen als ‘Grit’ of ‘Philomena’ (zie de afbeeldingen op blz. 26, 27, 30 en 31). Echter als individuen verschijnen de modellen geenszins in de werken. De schilder maakt van de naaktstudie door zijn krachtige, beeldvullende wijze van schilderen een compositie, waarin figuratief en niet-figuratief vrijwel niet meer te onderscheiden in elkaar vervloeien (3).

Ook hier weer de ontwikkeling naar het minimale: in de vloed van de kleuren en in het proces van het dik opbrengen van verf tot meerdere lagen over elkaar heen verdwijnt de mens die model zat uiteindelijk uit het zicht van de beschouwer. In een organisch-bewogen kleurruimte lost het concrete beeld vrijwel geheel op. Evenals het model uit het niets de ruimte binnentreedt, zo verdwijnt dit ook weer. De mens versmelt met de kleurruimte. Aan het einde zijn dan ook nog slechts vage contourlijnen, een soort herinnering, aanwezig. Als een soort geheime code wordt het model, half ingegraven, half gesedimenteerd in de verfmassa, tot tijdloos symbool.
De uiterlijke beweging die de kijker krijgt voorgespiegeld in deze kleine kleurenwereld, maakt een innerlijke beweging los, bijv. in de vorm van een melancholisch gevoel. Juist deze laatste flard van een herinnering vormt een blijvende code voor een ervaring, een moment, een ogenblik van nabijheid een vervlogen intimiteit. Beter nog: dit getuigt van afstand nemen, zich los maken en maakt het wegvallen van binding in de tijd duidelijk.

Dat het werk van Jan de Beus zowel door het leven in de grote stad als door een elementaire natuurbeleving wordt gekenmerkt, heeft alles te maken met het heen en weer pendelen van de kunstenaar tussen de bruisende metropool Amsterdam en het slechts 20 km daarvan verwijderde, gemoedelijke Muiderberg. In Muiderberg, dit kleine dorp, hart van Het Gooi, stond zijn wieg. De mooie, bosrijke omgeving, met het IJsselmeer op steenworp afstand, heeft voor hem reeds vele andere kunstenaars geïnspireerd. Met hen heeft Jan de Beus zich beziggehouden. Schilderijen van Muiderberg zijn zodoende niet zomaar ontstaan, uit hetgeen hij op dat moment zag, maar zijn gebaseerd op werken van oude meesters uit de Hollandse landschapsschilderkunst. Op doeken van Jacob van Ruysdael (1628-1682) bijvoorbeeld, een schilder uit de zogenaamde ‘Gouden Eeuw’ of van Anthonie Waldorp uit de Laatromantiek (1803-1866) (zie de afbeeldingen op blz. 14, 20, 22, 24).

Door een geheel eigenzinnige wijze van transformeren van de voorbeelden van de oude meesters slaagt Jan de Beus erin het thema landschap geheel nieuw te interpreteren. "Zijn dorp en het landschap daaromheen verandert Jan de Beus in een heftig bewogen compositie uit dikke lagen verf en een spontane, bijna ongeremde manier hanteren van kwast en penseel", zo schrijft Wendelin Zimmer (4).

Doch daarboven bevrijdt Jan de Beus de voorbeelden van de oude meesters met een frisse, spontane penseelstreek van de idyllische en romantisch-idealiserende kijk op de wereld, door uitsluitend die elementen te schilderen die hem beroeren en enthousiast maken en daarbij de vitaliteit en energie van de kleuren de vrije loop laat. Het resultaat daarvan heeft niets meer te maken met het eenduidige, illustratieve karakter zoals te vinden is in de werken van schilders als Ruisdael en Waldorp. Bij Jan de Beus staan de ontketende oerkrachten van de natuur in een alles in beslag nemende, intensief atmosferische setting centraal. Heftig dramatisch, temperamentvol en niet binnen grenzen te houden, dat is de indruk die de landschapsimpressies achterlaten bij de betrachter, na een tijdje te hebben gekeken na een orgastisch krachten- en spanningsveld geïnspireerd door de natuur.

Ongeacht het thema waarvoor De Beus kiest -een naaktmodel, een interieur, een landschap of een werk van een oude meester-, in zijn drang om te schilderen en zijn geheel eigen wijze van transformeren wordt in zijn beleving alles tot zinnelijke, aanschouwelijke
vorm. Passie, beweging, tempo, virulentie, dat zijn de componenten die bepalend zijn voor zijn composities.

mmm vorm. Passie, beweging, tempo, virulentie, dat zijn de componenten die bepalend zijn voor zijn composities.
Bij het schilderen van een beeldreeks waarin De Beus voortdurend naar nieuwe manieren van expressie via kleur en vorm zoekt, heeft hij het figuratieve aspect in de loop van de jaren steeds verder verdrongen. Door zijn zoeken naar steeds verdergaande vormen van abstractie, zijn de centrale motieven in het werk van Jan de Beus geleidelijk aan vervloeid tot abstracte vormen - eerst in een meer of minder elementair vertellende manier van schilderen (zie afbeeldingen op blz. 28, 29) en vervolgens tot een zuiver kleurenspel dat met de start van de cyclische fase van kleine beeldformaten in 2003 in toenemende mate richting monochromie is gegaan.

In zijn jongste fase maakt de kunstenaar louter nog gebruik van zuiver expressief monochrome kleuren, waarbij hij zich veelvuldig tot slechts enkele kleurcombinaties beperkt (zie afbeeldingen op blz. 2-12, 36-53). In deze werken activeert Jan de Beus het oppervlak door op min of meer reliëfachtige wijze dikke lagen verf aan te brengen. Alles wat De Beus interesseert –levendigheid, dramatiek, beweging–, wordt in zijn werk geopenbaard zonder enige concrete vorm. De Beus ‘stapelt’ kleuren, brengt middels uitvloeiende vlakken ritme en energie in het werk en concentreert zich volledig op het spelen met het gekozen kleurenpalet. De Beus versterkt de dramatiek van het levendige kleurenspel nog verder door te werken met licht en schaduw. Een geheel nieuwe dimensie in de manier van werken van De Beus is de realisatie van een abstract-atmosferische en tegelijk monochrome beeldruimte in een enkele kleur.

Het is niet verwonderlijk dat Jan de Beus met betrekking tot deze jongste fase spreekt over inspiratie door de strikt constructief werkende Amerikaanse Ad Reinhardt. Immers: de resultaten van zijn eigen experimenten (die De Beus geen titel meer geeft, maar slechts een volgnummer) lijken voort te komen uit een vergelijkbaar strikt voorwaarts gerichte werkhouding.

Jan de Beus neemt de beschouwer van zijn werken mee in de ervaringen die hij heeft opgedaan tijdens het schilderen – in zijn beeld van de kunst, in zijn tweespraak met de kunstgeschiedenis, in zijn kijk op de dingen en in zijn passionele ontmoeting met het leven. Traditie en innovatie komen samen in het werk van De Beus, dat moet worden geplaatst in de context van universele samenhangen. Zijn werk over lichaam, ruimte en identiteit bevindt zich op het grensvlak tussen innerlijke en uiterlijke wereld. Het verkondigt niet op de laatste plaats van de vergankelijkheid van het zijn, alsmede van de toestand van de ziel. Dat is deel geworden van zijn oeuvre: zijn eigen herinneringen, het verlies en het zich verloren voelen, het niet meer toegankelijke en niet meer tastbare en de daarmee verband houdende droefheid en weemoed.



André Lindhorst
Leider van de Kunsthalle Dominikanerkirche te Osnabrück



Opmerkingen:
1 Robert Fleck, ‘Licht und Farbe erlangen Oberhand’, in: art 1997, blz. 94 en volgende
2-4 Wendelin Zimmer in: "Jan de Beus, Malerei 2002-2004’, Osnabrück 2004"